Middeleeuwse hofjes als bijzondere woonvorm
De term hofje sloeg in de middeleeuwen op een binnenplaats of binnentuin waar omheen zich kleine woningen bevonden. Die hofjes waren aanvankelijk liefdadigheidshofjes die van de dertiende tot negentiende eeuw hebben bestaan. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw ontstonden ook exploitatiehofjes en sociale woningbouwhofjes. De kleine woningen van de liefdadigheidshofjes waren in de regel voor ouderen bedoeld. Meestal waren dat vrouwen met weinig geld. Voor mannen met weinig inkomsten bestonden oudemannenhuizen.
Kenmerken van hofjes
Een hofje bestaat uit een afgesloten ruimte met woningen die in een vierkant zijn gebouwd met een binnenterrein.
- Binnenterrein: Aanvankelijk bevonden zich op het binnenterrein gemeenschappelijke voorzieningen als wasgelegenheden en toiletten.
- Ommuring: Dikwijls was een hofje ommuurd met slechts een of twee ingangen.
- Poorten: De ingangen waren voorzien van poorten die ’s avonds om tien uur al door een speciale portier werden gesloten. Een nacht buiten het hofje doorbrengen mocht alleen met speciale toestemming. Bezoekers moesten om tien uur weg zijn.
- Poortgebouw: Bij de ingang bevond zich vaak een poortgebouw voor de regenten die het hofje beheerden.
Hofjes voor doelgroepen
De liefdadigheidshofjes voor vrouwen waren dikwijls onderdeel van de sociale voorzieningen voor mensen die tot een bepaalde kerk behoorden. Maar ook kwamen hofjes voor die bedoeld waren voor doelgroepen zoals
ouderen en schippers. Soms werd de naam
gasthuis gebruikt voor een hofje waar dan zieken en ouderen werden verpleegd.
In de hemel komen
Hofjes werden vaak gesticht door kinderloze mannen of vrouwen. Zij wilden dat na hun dood hun geld goed besteed werd. Door het stichten van een hofje werd hun naam daar ook aan verbonden en bleef zo voortbestaan. Een ander doel van de stichters was om in de hemel te komen door het goede doel dat het stichten van een hofje was.
Lossere lekengemeenschap dan klooster
Tot een speciaal soort hofjes hoorde het
begijnhof. In een begijnhof verbleven alleenstaande vrouwen die binnen de Rooms-katholieke Kerk deel uitmaakten van een lekengemeenschap. Het samenlevingsverband van begijnen was veel losser dan van kloosterlingen. Zij mochten ook bezittingen hebben. Door begijnen werden soms handarbeidsdiensten verricht voor de lokale bevolking. De bloei van de begijnenbeweging zou ook te maken hebben met het vrouwenoverschot dat onder meer veroorzaakt werd door oorlogen.
Buiten en binnen stadsmuren
In De Nederlanden ontstonden gaandeweg vanaf de twaalfde eeuw rond de zeventig begijnenhofjes. Zij werden soms buiten de muren van de stad gebouwd waardoor behoefte bestond aan ommuring. Maar ook dan werden ze toch wel ooit vernietigd door plunderende benden. Later werd na het concilie van Trente door de kerk aanbevolen om ze binnen de stadspoorten te bouwen.
Overgebleven hofjes als monumenten
De nog overgebleven hofjes zijn dikwijls een gemeentelijk
monument of een rijksmonument. Een aantal kan bezichtigd worden door publiek dat dan met de privacy van de bewoners rekening moet houden. Veel hofjes hebben een andere bestemming gekregen zoals bijvoorbeeld huisvesting voor studenten en jongeren of
musea.